Weefsels

Een groep met dezelfde cellen, zelfde vorm en functie heet een weefsel. Er zijn veel verschillende weefsels, en ieder weefsels heeft zijn eigen taak. 

Plantaardige weefsels

Bij plantaardige weefsels heb je steunweefsel, dekweefsel, vezels, vaatweefsel. Steunweefsel zorgt voor stevigheid door de celwand bij plantencellen. Dekweefsel is de buitenste laag van bladeren bestaat uit een laag afdekkende cellen, de cellen daaronder zijn vulweefsel. Door de vezels krijgen planten ook stevigheid en de cellen van vezels hebben dikke celwanden. Vaatweefsel bestaat uit kleine buisjes die zorgen voor het vervoeren van stoffen in planten.

Dierlijke weefsels

Bij dierlijke weefsels heb je steunweefsel, beenweefsel, kraakbeenweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel. Steunweefsel zorgt voor stevigheid in het skelet en tussen organen. Bij dierlijk steunweefsel liggen de cellen niet tegen elkaar aan. Tussen de cellen ligt tussencelstof, dat bepaalt de eigenschap van het steunweefsel. Beenweefsel is harder dan kraakbeenweefsel en bindweefsel. De tussencelstof van been bevat weinig water en veel kalk. Kraakbeenweefsel, de tussencelstof van kraakbeenweefsel bevat meer water en minder kalk. Spierweefsel bestaat uit langgerekte cellen die kunnen
samentrekken. En dan heb je nog zenuwweefsel, dat zorgt er voor dat de zenuwcellen elektrische signalen afgeven.